Stel je het volgende eens voor: je had een vriendin op de middelbare school, jullie waren héél close. Maar door de jaren heen is het contact verwaterd en inmiddels hebben jullie elkaar al meer dan twintig jaar niet gezien. Je denkt er wel eens over om contact op te nemen met haar, maar je twijfelt ook. Want zou dat niet heel ‘awkward‘ zijn? Wat als zij niet meer weet wie je bent. Of het helemaal niet zo leuk vindt om met jou bij te kletsen over hoe het nu met jullie gaat.
Spijt
Spijt hebben van een vergane vriendschap doet gekke dingen met ons. Want wat als die vriendin contact met jou zou opnemen? Hoe groot is de kans dat jij dat heel leuk vind? Best groot toch? Dus waarom zou zij dat dan zo vreemd vinden? Waarom denken we dat wel de ene kant op, maar niet de andere kant op?
Iets dergelijks gebeurt met kwetsbaarheid en ook met moed. Als iemand anders zich kwetsbaar opstelt, durft te zeggen wat er raakt, of wat iemands twijfels zijn, die kwetsbaarheid in een ander, dat vinden we vaak moedig. Maar als we zelf zoiets doen, in dat moment voelen we ons helemaal niet zo moedig. Dan ervaren we knikkende knieën en aarzeling. Dan kunnen we helemaal niet meer bedenken dat een ander net zo naar ons kijkt als wij naar hen.
Paradox
Het is een gekke paradox. Dat we naar een ander kijken en iets vinden en andersom van onszelf precies het tegenovergestelde zien. Dat denken van ons, het doet z’n best, maar geloof het niet altijd. Niet alles wat je denkt is waar. Observeer het maar, die gedachten en laat ze maar voorbijgaan, al die spinsels. Als blaadjes in de rivier komen ze langs. En je kunt kiezen of je ze vastpakt of laat wegdrijven.
Dat laatste getuigt soms van de meeste wijsheid.